De uitvinding van pijl en boog.
	
		
		
			
			Archeologen weten niet precies hoe en 
			wanneer de prehistorische mens de pijl en boog heeft uitgevonden. 
			Men vermoedt dat het tussen de 150.000 en 50.000 geleden geweest 
			moet zijn. Dat de boog sedert het stenen tijdperk is gebruikt, 
			bewijzen gevonden pijlpunten van hoorn, bot en steen. Men weet zelfs 
			hoe de boog er uit heeft gezien aan de hand van prehistorische 
			grottekeningen die in Afrika, Spanje en Frankrijk zijn ontdekt. Het 
			was een eenvoudige boog van hout, ongeveer anderhalf tot twee meter 
			lang. De pees was van een dierlijke darm gemaakt en de pijl kon tot 
			dertig centimeter worden uitgetrokken. De oudste, nog bestaande boog 
			werd in 1944 in Denemarken gevonden en dateert uit het mesolithicum, 
			ongeveer 8000 jaar geleden. 
		
		
			
 
		
		
			
			Gedurende duizenden jaren speelde de 
			boog een beslissende rol in het menselijk leven. Zó belangrijk was 
			de boog dat de uitvinding ervan gelijk wordt gesteld met die van het 
			wiel en de ontdekking van het vuur. Oorspronkelijk was de boog een 
			wapen, gebruikt in de strijd en bij de jacht. Met de opkomst van het 
			vuurwapen verloor de boog zijn waarde. Tegenwoordig wordt het 
			boogschieten algemeen gezien als een nuttige vrije tijdsbesteding, 
			een combinatie van lichaamsbeweging en concentratie. In het Verre 
			Oosten echter, met name in Japan, China en Korea, is het 
			boogschieten een weg van voortdurende lichamelijke én geestelijke 
			oefening. Een krijgskunst die hooggeacht wordt en als erfgoed wordt 
			vereerd.
		
		
			
 
		
		
			
			uit: Handboogschieten door 
			Heim/Wendlandt